Fragment: Metingen aan verwarmingsinstallaties efficiënt en veilig uitvoeren

1.1. Controle van de werking en instellingen bij gasgestookte cv-installaties

De hier beschreven stappen en informatie geven bij wijze van voorbeeld aan hoe de functiecontrole en instelling bij het in bedrijf stellen van atmosferische gasketels en HR-ketels eruit moeten zien. Niet genoemd worden de werkzaamheden aan gasgestookte ventilatorbranders.

Controleren van de gasaansluitdruk

Vóór de inbedrijfstelling moet de gasaansluitdruk als stromingsdruk worden gecontroleerd. Hij moet binnen het toegelaten drukbereik volgens de documentatie van de fabrikant liggen (bij aardgas meestal 18 – 25 mbar). Anders mag de gasketel niet in gebruik worden genomen en moet het bevoegde gasbedrijf geïnformeerd worden om de oorzaak te verhelpen.

Om de gasaansluitdruk te meten wordt bij gesloten gaskraan een drukmeter op de betreffende meetaansluiting van de kraan van de gasketel aangesloten. Bij geopende gaskraan wordt dan de brander via het bedieningsmenu tot maximaal vermogen gebracht en wordt de gasaansluitdruk als stromingsdruk gemeten. Bij een correcte aansluitdruk wordt de meetaansluiting weer gesloten en doorgegaan met de inbedrijfstelling.

Mogelijke gevolgen van verkeerde gasdruk

Te hoge gasdruk

  • Vlam gaat uit
  • Onvolledige verbranding
  • Hoge CO-concentratie (kans op vergiftiging) 
  • Hoog gasverbruik

Te lage gasdruk

  • Vlam gaat uit
  • Hoge rookgasverliezen
  • Hoog O2-gehalte
  • Laag CO2-gehalte
Aflezen van gasaansluit- en nozzledruk op de testo 510

1.2. Instellen van de gas-lucht-verhouding

Het doel van een milieuvriendelijk werkende verwarming is de volledige verbranding van de brandstof en het maximale rendement uit de installatie. Een belangrijke grootheid voor een optimale werking is de hoeveelheid verbrandingslucht. In de praktijk is gebleken dat een klein luchtoverschot optimaal is voor de werking. De verbranding krijgt iets meer lucht toegevoerd dan theoretisch nodig zou zijn.

De verhouding van de overtollige verbrandingslucht tot de theoretische luchtbehoefte noemt men luchtgetal of luchtovermaatfactor λ (lambda). Het luchtgetal wordt afhankelijk van de concentratie rookgascomponenten CO, CO2 en O2 bepaald. Bij de verbranding hoort bij elk CO2-gehalte een bepaald CO- (bij luchtgebrek/λ<1) resp. O2-gehalte (bij luchtoverschot/λ>1). Aangezien de CO2-waarde boven een maximum verloopt is alleen deze waarde niet duidelijk, zodat tevens een CO- of O2-meting nodig is. Bij werking met luchtoverschot (normaal) wordt tegenwoordig in de regel de voorkeur gegeven aan de O2-bepaling. Voor elke brandstof ontstaan een specifiek diagram en een eigen waarde voor CO2max.

Instelwerkzaamheden met de rookgasanalyser testo 330i

Bij niet-condenserende ketels wordt de gas-luchtverhouding ingesteld met de manometrische methode, d.w.z. de nozzledruk voor minimaal en maximaal vermogen wordt ingesteld. Daartoe wordt de afdichtschroef op de meetaansluiting voor de nozzledruk losgemaakt en er wordt een drukmeter aangesloten. De gasketel wordt dan via het bedieningsmenu in de regel eerst op maximaal (vollast) en dan op minimaal (kleinlast) vermogen gezet. Voor beide standen wordt de nozzledruk aan de betreffende instelschroeven op de gaskraan veranderd en via de drukmeter gecontroleerd. De gegevens voor de benodigde nozzledruk staan in de documentatie van de fabrikant (afhankelijk van de Wobbe-index van het gebruikte gas, die men kan aanvragen bij de gasleverancier): Bij HR-ketels wordt de gas-luchtverhouding meestal via meting van het koolstofdioxode-gehalte (CO2) in het rookgas ingesteld.

Daartoe wordt de rookgasanalyser, zoals beschreven in stap 1.3, voorbereid en de rookgassonde in het rookgaskanaal geplaatst. Via het bedieningsmenu wordt de ketel vervolgens op maximaal vermogen gezet en het CO2-gehalte in het rookgas gemeten. Om de gas-luchtverhouding in te stellen wordt dan de hoeveelheid gas via de instelschroef (gas-smoorschroef) veranderd, totdat de CO2-waarden in het rookgas overeenkomen met de voorschriften van de fabrikant. Deels schrijven fabrikanten nog instelwaarden voor het minimale vermogen van het toestel voor. De methode om deze in te stellen is net als bij die voor het maximale vermogen. Na deze principiële instellingen moet de ingestelde gasketel gecontroleerd worden. Hierbij worden het rookgasverlies (qA) en het koolstofmonoxide-gehalte (CO) in het rookgas gemeten.

Dit was slechts een kort fragment. Wilt u meer lezen? Vraag dan meteen de complete Tips & Tricks aan. Het duurt maar 1 minuut en u profiteert van deze hoofdstukken:

Hier aanvragen

Help

6a51f7df7e0d6e9ffcdb8ccc37782879e1aac89c
Bevestigen
Form ingediend
Review form-validatiemeldingen
Kon actie niet voltooien
Bevestiging

Inhoud

  1. Controle van de werking en instellingen bij gasgestookte cv-installaties
    1.1. Controleren van de gasaansluitdruk
    1.2. Instellen van de gas-lucht-verhouding
    1.3. Voorbereiden van de rookgasanalyser
    1.4. Bepalen van het rookgasverlies
    1.5. Berekenen van het rendement (η)
    1.6. Meting van de schoorsteentrek
    1.7. Meting van de CO-concentratie
    1.8. Controle rookgasweg
    1.9. Verzorging van het meetinstrument 
  2. Extra controles
    2.1. Controle van stikstofoxiden (NOx)
    2.2. CO-omgevingsmeting
    2.3. CO2-omgevingsmeting
    2.4. Controle van de werking en instellingen bij oliegestookte cv-installaties
    2.5. Meten van het roetgetal
    2.6. Instellingen van oliebranders
Tips & Tricks rookgasmeting